Eigenlijk is deze uitspraak een stuk langer. De complete uitspraak is:
Zodra je je bekommert om ‘goed’ en ‘fout’ van je medemensen schep je een opening in je hart, waardoor kwaadwilligheid kan binnendringen. Door het je meten aan, wedijveren met en kritiseren van anderen verlies je je kracht en word je verslagen.
Ik wil vandaag beginnen met het eerste deel van de uitspraak en zal morgen het tweede deel behandelen.
Als ik in trainingen vraag of iemand kan oordelen, is het antwoord bijna altijd dat het die persoon goed afgaat. Ook oordelen komt voor op de drie verschillende niveaus:
- Het ik
- De ander
- De omgeving
Wij oordelen niet alleen over de ander en de omgeving, oordelen over onszelf zijn vaak en veel aanwezig. Het oordeel van de ander over het ik, trekken we ons enorm aan. Of we iets goed of fout hebben gedaan of dat het wel goed moet gaan, zijn vaak gehoorde geluiden.
Als wij dat zo gemakkelijk doen, hoe kan het dan toch onhandig zijn en waarom doen we het eigenlijk?
Kijkend naar de natuurlijke overlevingsmodus is het strikt noodzakelijk om in te kunnen schatten of een situatie of een ander levensgevaar voor het ik oplevert. De inschatting wordt naast de eigen kracht, snelheid en gezondheid gelegd om de beslissing te kunnen maken om te vechten of te vluchten. Om in te kunnen schatten of iets gevaarlijk is, moet ons systeem beelden vormen om te komen tot:
- Dit is niet levensbedreigend, wat vertaald wordt met ‘goed’ of
- Pas op, dit kan gevaarlijk worden en dan komt het ‘fout’ aan bod
Het krijgen van beelden en de vertaling ervan gebruiken we niet alleen in levensbedreigende situaties, maar in alle situaties. De beelden en indrukken zijn gekoppeld aan het gevoel dat deze veroorzaken in ons systeem, bijvoorbeeld bij de één voel je je veilig en de ander kan je niet vertrouwen.
Doordat wij ons dingen herinneren en verbanden kunnen leggen en deze projecteren op de toekomst, komt de onhandigheid om de hoek kijken. Als iemand vriendelijk tegen ons is geeft ons dat over het algemeen een goed gevoel en dan gaan we ervan uit dat die persoon ons geen kwaad wil doen. We houden ons dan vast aan één beeld en dat is ons beginpunt als wij in contact zijn met die persoon. Als er geen andere informatie komt, blijft dat ons uitgangspunt. Door het vasthouden van dat beeld ontstaat het oordeel.
Het beeld dat wij vormen over één ander kan zelfs leiden tot vooroordelen. Bijvoorbeeld: “Sommige jongeren gaan toch feesten met elkaar in het 1,5 meter tijdperk, dus vele jongeren houden geen afstand.” Of een nog vaker gebruikt vooroordeel: “Sommige pitbulls zijn vals, dus alle pitbulls zijn gevaarlijk en moeten gemuilkorfd worden.” Doordat wij in goed of fout zijn gaan denken, kon er negativiteit bij ons binnendringen.
Dit geldt uiteraard ook voor de oordelen (vasthoudende beelden) die wij over ons zelf hebben. Een voorbeeld: “Mijn ouders waren niet zo van het pamperen. Alleen als ik een voldoende had gehaald kreeg ik een knuffel.” Hieruit kan volgen: “Om waardering te krijgen moet ik een voldoende halen, dus moet ik te allen tijde een goed resultaat behalen, ofwel ik moet altijd mijn best doen want dan word ik gewaardeerd.”
Resumerend
De basis van oordelen is het vormen van beelden die noodzakelijk zijn om te kunnen overleven. Door de staat van ‘vast’ (een staat die rond het zevende levensjaar begint), worden beelden omgezet naar oordelen.
Overdenking
Waar heb ik een oordeel over en neem dan een voorbeeld op elk van de drie niveaus. Ga dan eens na waar dit oordeel op gestoeld is en of het ook mogelijk is een ander beeld er over te vormen.
Het uitstellen van je oordeel is maatschappelijk wat minder geaccepteerd maar het kan zo mooi zijn een kinderlijke verwondering te houden zonder het label ‘goed’ of ‘fout’ ergens te willen opplakken.
Ik vraag me af wat maakt dat je juist rond je zevende levensjaar de switch maakt. Komt tegelijk met de stap van kleuterklas naar basisschool. Is het het langzaam zelfstandig worden en om overzicht te houden op de complexe nieuwe wereld die zich dan ontvouwt?